Home

Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (herschikking) (Voor de EER relevante tekst)Voor de EER relevante tekst

Artikel 1 Toepassingsgebied

1.

Deze richtlijn is van toepassing op de volgende producten:

  1. machines;

  2. verwisselbare uitrustingsstukken;

  3. veiligheidscomponenten;

  4. hijs- en hefgereedschappen;

  5. kettingen, kabels en banden;

  6. verwijderbare mechanische overbrengingssystemen;

  7. niet voltooide machines.

2.

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

  1. veiligheidscomponenten die bestemd zijn om identieke componenten te vervangen en die geleverd zijn door de fabrikant van de oorspronkelijke machine;

  2. specifiek voor kermissen en/of amusementsparken bestemd materieel;

  3. machines die speciaal zijn ontworpen of in bedrijf zijn gesteld voor nucleaire doeleinden en waarvan een defect uitstoot van radioactiviteit tot gevolg kan hebben;

  4. wapens, met inbegrip van vuurwapens;

  5. de volgende vervoermiddelen:

    • landbouw- en bosbouwtrekkers, met uitzondering van uitrustingsstukken die op deze voertuigen zijn aangebracht,

    • motorvoertuigen en hun aanhangwagens die vallen onder Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan(1), met uitzondering van machines die op deze voertuigen zijn aangebracht,

    • voertuigen die vallen onder Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen(2), met uitzondering van machines die op deze voertuigen zijn aangebracht,

    • motorvoertuigen die uitsluitend bestemd zijn voor wedstrijden, en

    • vervoermiddelen voor het vervoer door de lucht, over het water en over spoornetten met uitzondering van daarop aangebrachte machines;

  6. zeeschepen en mobiele offshore-eenheden, alsmede machines die aan boord van dergelijke schepen en/of eenheden zijn geïnstalleerd;

  7. machines die specifiek voor militaire of politiële doeleinden zijn ontworpen en geproduceerd;

  8. machines die specifiek zijn ontworpen en gebouwd voor onderzoeksdoeleinden voor tijdelijk gebruik in laboratoria;

  9. mijnliften;

  10. machines voor het verplaatsen van kunstenaars tijdens een optreden;

  11. elektrische en elektronische apparatuur binnen volgende gebieden, voorzover deze vallen onder Richtlijn 73/23/EEG van de Raad van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen(3):

    • huishoudelijke apparaten die voor privégebruik zijn bestemd,

    • audio- en videoapparatuur,

    • apparatuur die wordt gebruikt in de informatietechnologie,

    • gewone kantoormachines,

    • schakelmaterieel en besturingsapparatuur voor laagspanning,

    • elektromotoren;

  12. de volgende hoogspanningsinstallaties:

    • schakelmaterieel en besturingsapparatuur,

    • transformators.

Artikel 2 Definities

In deze richtlijn worden onder „machines” verstaan, de producten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten a) tot en met f).

De volgende definities zijn van toepassing:

  1. „machine”:

    • een samenstel, voorzien van of bestemd om te worden voorzien van een aandrijfsysteem — maar niet op basis van rechtstreeks gebruikte menselijke of dierlijke spierkracht —, van onderling verbonden onderdelen of componenten waarvan er ten minste één kan bewegen, en die samengevoegd worden voor een bepaalde toepassing;

    • een samenstel als bedoeld onder het eerste streepje waaraan slechts de componenten voor de montage op de plaats van gebruik of voor de aansluiting op kracht- of aandrijfbronnen ontbreken;

    • een samenstel als bedoeld onder de eerste twee streepjes dat gereed is voor montage en dat alleen in deze staat kan functioneren na montage op een vervoermiddel of montage in een gebouw of bouwwerk;

    • samenstellen van machines als bedoeld onder het eerste, tweede en derde streepje, en/of niet voltooide machines als bedoeld onder g) die, teneinde tot hetzelfde resultaat te komen, zodanig zijn opgesteld en worden bestuurd dat zij als één geheel functioneren;

    • een samenstel van onderling verbonden onderdelen of componenten waarvan er ten minste één kan bewegen, en die in hun samenhang bestemd zijn voor het heffen van lasten en die uitsluitend rechtstreeks aangedreven worden door menselijke spierkracht;

  2. „verwisselbaar uitrustingsstuk”: een inrichting die na inbedrijfstelling van een machine of trekker door de bediener zelf hieraan wordt gekoppeld om deze een andere of bijkomende functie te geven, voorzover dit uitrustingsstuk geen gereedschap is;

  3. „veiligheidscomponent”: een component:

    • die een veiligheidsfunctie vervult,

    • die afzonderlijk in de handel wordt gebracht,

    • waarvan het niet en/of verkeerd functioneren de veiligheid van personen in gevaar brengt, en

    • die niet nodig is voor de werking van de machine of die door gewone componenten kan worden vervangen om de machine te doen werken.

    In bijlage V is een indicatieve lijst opgenomen van veiligheidscomponenten;

  4. „hijs- of hefgereedschap”: niet vast met de hijs- of hefmachine verbonden onderdeel of uitrustingsstuk voor het hijsen of heffen van een last, dat tussen de machine en de last, of op de last zelf, wordt aangebracht dan wel bestemd is om een integrerend deel van de last uit te maken, en dat afzonderlijk in de handel wordt gebracht. Stroppen en hun onderdelen worden eveneens als hijs- of hefgereedschappen beschouwd;

  5. „kettingen, kabels en banden”: kettingen, kabels en banden die zijn ontworpen en geproduceerd voor hijs- en hefdoeleinden als onderdeel van hijs- of hefmachines of van hijs- of hefgereedschap;

  6. „verwijderbare mechanische overbrengingsinrichting”: verwijderbaar onderdeel dat is bestemd voor krachtoverbrenging van een aandrijfmachine of trekker naar de eerste vaste aslager van de aangedreven machine. Wanneer de inrichting mét de afscherming in de handel wordt gebracht, moet het als één product worden beschouwd;

  7. „niet voltooide machine”: een samenstel dat bijna een machine vormt maar dat niet zelfstandig een bepaalde toepassing kan realiseren. Een aandrijfsysteem is een niet voltooide machine. Een niet voltooide machine is slechts bedoeld om te worden ingebouwd in of te worden samengebouwd met een of meer andere machines of andere niet voltooide machine(s) of uitrusting, tot een machine waarop deze richtlijn van toepassing is;

  8. „in de handel brengen”: het voor het eerst tegen vergoeding of gratis in de Gemeenschap ter beschikking stellen van een machine of niet voltooide machine met het oog op de distributie of het gebruik ervan;

  9. „fabrikant”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onder deze richtlijn vallende machine of niet voltooide machine ontwerpt en/of produceert, en die verantwoordelijk is voor de overeenstemming van deze machine of niet voltooide machine met deze richtlijn teneinde haar onder zijn eigen naam of merk of voor eigen gebruik in de handel te brengen of voor eigen gebruik. Bij gebreke van een fabrikant die aan deze definitie voldoet, wordt elke natuurlijke of rechtspersoon die een onder deze richtlijn vallende machine of niet voltooide machine in de handel brengt of in bedrijf stelt, als fabrikant beschouwd;

  10. „gemachtigde”: elke in de Gemeenschap gevestigde natuurlijke persoon of rechtspersoon die schriftelijk door de fabrikant is gemachtigd om namens hem alle of een deel van de in deze richtlijn bedoelde verplichtingen en formaliteiten te vervullen;

  11. „inbedrijfstelling”: eerste gebruik in de Gemeenschap van een onder deze richtlijn vallende machine overeenkomstig het gebruiksdoel;

  12. „geharmoniseerde norm”: niet-bindende technische specificatie die op grond van een door de Commissie volgens de procedures van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften(4) verstrekte opdracht is vastgesteld door een normalisatie-instelling, namelijk de Europese Commissie voor Normalisatie (CEN), het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (CENELEC) of het Europees Instituut voor Telecommunicatienormen (ETSI);

  13. „essentiële gezondheids- en veiligheidseisen”: bindende bepalingen betreffende het ontwerp en de bouw van de producten die onder deze richtlijn vallen, om te zorgen voor een hoog beschermingsniveau van de gezondheid en de veiligheid van personen en, in voorkomend geval, huisdieren en goederen en, indien van toepassing, van het milieu.

    De essentiële gezondheids- en veiligheidseisen worden vermeld in bijlage I. Essentiële gezondheids- en veiligheidseisen voor de bescherming van het milieu zijn enkel van toepassing op de machines als bedoeld in afdeling 2.4 van die bijlage.

Artikel 3 Bijzondere richtlijnen

Wanneer voor machines de in bijlage I bedoelde gevaren al geheel of gedeeltelijk en meer specifiek door andere communautaire richtlijnen worden bestreken, is de onderhavige richtlijn, wat betreft bovengenoemde gevaren, vanaf de toepassingsdatum van die andere richtlijnen niet of niet langer van toepassing op die machines.

Artikel 4 Markttoezicht

1.

De lidstaten treffen alle dienstige maatregelen om te waarborgen dat machines uitsluitend in de handel gebracht en/of in bedrijf gesteld kunnen worden indien zij voldoen aan de erop van toepassing zijnde bepalingen van de richtlijn en geen gevaar opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van personen en, in voorkomend geval, huisdieren en goederen en, indien van toepassing, het milieu, wanneer zij op passende wijze worden geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig hun bestemming of in redelijkerwijze voorzienbare omstandigheden worden gebruikt.

2.

De lidstaten treffen alle dienstige maatregelen om ervoor te zorgen dat niet voltooide machines uitsluitend in de handel kunnen worden gebracht indien zij voldoen aan de erop van toepassing zijnde bepalingen van deze richtlijn.

3.

Door de lidstaten worden autoriteiten gecreëerd of aangewezen die bevoegd zijn om te controleren of machines en niet voltooide machines met de leden 1 en 2 in overeenstemming zijn.

4.

De lidstaten stellen de taken, organisatie en bevoegdheden van de in lid 3 bedoelde bevoegde autoriteiten vast en stellen de Commissie en de andere lidstaten hiervan en van eventuele latere wijzigingen in kennis.

Artikel 5 In de handel brengen en in bedrijf stellen

1.

De fabrikant of diens gemachtigde moet, alvorens een machine in de handel te brengen en/of in bedrijf te stellen:

  1. zich ervan vergewissen dat deze machine in overeenstemming is met de toepasselijke, in bijlage I vermelde essentiële gezondheids- en veiligheidseisen;

  2. zich ervan vergewissen dat het in bijlage VII, afdeling A, bedoelde technisch dossier beschikbaar is;

  3. inzonderheid de noodzakelijke informatie verstrekken, zoals de gebruiksaanwijzing;

  4. de procedures ter beoordeling van de overeenstemming uitvoeren, overeenkomstig artikel 12;

  5. de EG-verklaring van overeenstemming opstellen overeenkomstig bijlage II, deel 1, onder A, en zeker stellen dat deze de machine vergezelt;

  6. overeenkomstig artikel 16 de CE-markering aanbrengen.

2.

De fabrikant of diens gemachtigde moet, alvorens een niet voltooide machine in de handel te brengen, zich ervan vergewissen dat de in artikel 13 bedoelde procedures zijn afgewikkeld.

3.

De fabrikant of diens gemachtigde moet, ten behoeve van de in artikel 12 bedoelde procedure, beschikken over of toegang hebben tot de middelen die nodig zijn om zich ervan te vergewissen dat de machine voldoet aan de essentiële gezondheids- en veiligheidseisen van bijlage I.

4.

Wanneer de machines ook vallen onder andere richtlijnen, die betrekking hebben op andere aspecten en voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, wordt door deze markering aangegeven dat de machines ook aan die andere richtlijnen voldoen.

Wanneer de fabrikant of diens gemachtigde op grond van een of meer van die richtlijnen echter gedurende een overgangsperiode de toe te passen regeling kan kiezen, wordt door de CE-markering uitsluitend aangegeven dat de machine in overeenstemming is met de bepalingen van de door de fabrikant of diens gemachtigde toegepaste richtlijnen. De verwijzingen naar de toegepaste richtlijnen, zoals in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt, moeten in de EG-verklaring van overeenstemming worden vermeld.

Artikel 6 Vrij verkeer

Artikel 7 Vermoeden van overeenstemming en geharmoniseerde normen

Artikel 8 Specifieke maatregelen

Artikel 9 Bijzondere maatregelen voor potentieel gevaarlijke machines

Artikel 10 Procedure voor het aanvechten van een geharmoniseerde norm

Artikel 11 Vrijwaringsclausule

Artikel 12 Procedures voor de overeenstemmingsbeoordeling van machines

Artikel 13 Procedure voor niet voltooide machines

Artikel 14 Aangemelde instanties

Artikel 15 Installatie en gebruik van machines

Artikel 16 CE-markering

Artikel 17 Niet-conforme markering

Artikel 18 Vertrouwelijkheid

Artikel 19 Samenwerking tussen de lidstaten

Artikel 20 Rechtsmiddelen

Artikel 21 Verspreiding van informatie

Artikel 21 bis Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

Artikel 22 Comité

Artikel 23 Sancties

Artikel 25 Intrekking

Artikel 26 Uitvoering

Artikel 27 Uitzondering

Artikel 28 Inwerkingtreding

Artikel 29 Adressaten

BIJLAGE IEssentiële veiligheids- en gezondheidseisen betreffende het ontwerp en de bouw van machines

BIJLAGE IIVerklaringen

BIJLAGE IIICE-markering

BIJLAGE IVCategorieën machines waarvoor een van de in artikel 12, leden 3 en 4, bedoelde procedures moet worden gevolgd

BIJLAGE VIndicatieve lijst van de veiligheidscomponenten bedoeld in artikel 2, onder c)

BIJLAGE VIMontagehandleiding voor niet voltooide machines

BIJLAGE VII

BIJLAGE VIIIBeoordeling van de overeenstemming met interne controle van de bouw van een machine

BIJLAGE IXEG-typeonderzoek

BIJLAGE XVolledige kwaliteitsborging

BIJLAGE XIDoor de lidstaten in acht te nemen minimumcriteria voor de aanmelding van instanties

BIJLAGE XII