Home

Beleidsregel inzake ontheffing verbod van kinderarbeid 2016

Geldig vanaf 1 april 2016
Geldig vanaf 1 april 2016

Beleidsregel inzake ontheffing verbod van kinderarbeid 2016

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-04-2016]

Aanhef

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluit:

Artikel 1. Ontheffing verbod van kinderarbeid

1.

De verantwoordelijke persoon kan een kind arbeid doen verrichten ter naleving van een overeenkomst of in de commerciële sfeer, mits daarvoor een ontheffing is verleend.

2.

Een ontheffing van het verbod van kinderarbeid, bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet wordt, met inachtneming van de artikelen 3:4 en 3:5, tweede lid, van genoemde wet, op verzoek van de werkgever verleend, indien:

  1. het niet-industriële arbeid van lichte aard betreft, bedoeld in artikel 1:1 van de Nadere regeling kinderarbeid, bestaande uit het verlenen van medewerking aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, aan modeshows, aan audio-, visuele of audio-visuele opnamen en daarmee vergelijkbare niet-industriële arbeid van lichte aard, en

  2. gewaarborgd is, dat de arbeid van het kind kan worden onderbroken of beëindigd, indien naar het oordeel van een ieder die over het betrokken kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding het kind is opgenomen dan wel van degene die de deskundige begeleiding, bedoeld in het derde lid, onder f, verzorgt, de veiligheid van het kind in gevaar komt of arbeid moet worden verricht welke een nadelige invloed kan uitoefenen op de lichamelijke of geestelijke ontwikkeling van dat kind.

3.

Bij de aanvraag wordt door de werkgever, op een door de toezichthouder aangegeven wijze, de volgende informatie verstrekt:

  1. naam, adres, woonplaats, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind;

  2. de schriftelijke toestemming van een ieder, die over het betrokken kind het ouderlijke gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding dat kind is opgenomen;

  3. de omschrijving van de arbeid die door het kind wordt verricht, de daaraan verbonden risico’s en de maatregelen die worden getroffen om die risico’s te voorkomen;

  4. de wijze waarop de selectie en de medewerking aan de arbeid wordt georganiseerd met inbegrip van de wijze waarop repetities plaatsvinden;

  5. de arbeids- en rusttijden die voor het kind worden gehanteerd, met inbegrip van de dagen waarop de arbeid wordt verricht, de begin- en eindtijden van de arbeid alsmede het adres waar de arbeid wordt verricht;

  6. de wijze waarop de deskundige begeleiding, opvang en nazorg is georganiseerd; en

  7. een verklaring omtrent het gedrag van iedere persoon niet zijnde degene die over het betrokken kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding het kind is opgenomen, die bij de arbeid belast is met de zorg voor het kind en waarbij sprake is van een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. De verklaring omtrent het gedrag is bij aanvang van de arbeid van het kind niet ouder dan twee jaar.

4.

Indien sprake is van schoolverzuim wordt bij de aanvraag:

  1. een verklaring gevoegd waaruit blijkt dat het daarvoor bevoegde gezag voor dat schoolverzuim toestemming geeft, en

  2. aangegeven hoe het schoolverzuim zo beperkt mogelijk blijft en op welke wijze huiswerkbegeleiding en het contact met de leerkracht is georganiseerd.

5.

Aan een ontheffing als bedoeld in het tweede lid kunnen rekening houdend met de belangen van het kind, nadere voorschriften worden verbonden.

Artikel 2. Kind tot en met 6 jaar

Bij het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 1, tweede lid, voor een kind tot en met 6 jaar wordt in acht genomen, dat dat kind:

  1. in een leeftijdsjaar ten hoogste op 6 dagen arbeid verricht;

  2. maximaal 3 dagen per week arbeid verricht;

  3. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan op zondag arbeid worden verricht, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Arbeid op zondag kan uitsluitend worden verricht, indien door een ieder die over het kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen uitdrukkelijk toestemming is verleend;

  4. indien hij op zondag arbeid verricht, hij op de dag voorafgaande aan die zondag geen arbeid verricht;

  5. indien hij op een zondag arbeid verricht, hij de daarop volgende zondag geen arbeid verricht;

  6. na de arbeid een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 14 uren waarin de periode tussen 19.00 uur en 08.00 uur is begrepen;

  7. met inbegrip van al dan niet op de arbeidsplaats genoten pauze en wachttijden niet langer arbeid verricht dan 2 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en 4 uren per dag op andere dagen; en

  8. zowel voor, tijdens als na de arbeid deskundig wordt begeleid.

Artikel 3. Kind van 7 tot en met 12 jaar

Bij het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 1, tweede lid, voor een kind van 7 tot en met 12 jaar wordt in acht genomen, dat dat kind:

  1. in een leeftijdsjaar ten hoogste op 24 dagen arbeid verricht;

  2. maximaal 3 dagen per week arbeid verricht;

  3. op zondag geen arbeid verricht, behalve voor zover dat uit de aard van de arbeid voortvloeit en het tegendeel is bedongen. Indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken, kan op zondag arbeid worden verricht, indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Arbeid op zondag kan uitsluitend worden verricht, indien door een ieder die over het kind het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding een kind is opgenomen uitdrukkelijk toestemming is verleend;

  4. indien hij op zondag arbeid verricht, hij op de dag voorafgaande aan die zondag geen arbeid verricht;

  5. op ten minste 5 zondagen in elke periode van 16 aaneengesloten weken geen arbeid verricht;

  6. na de arbeid een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 14 uren, waarin de periode tussen 23.00 uur en 08.00 uur is begrepen;

  7. met inbegrip van al dan niet op de arbeidsplaats genoten pauze en wachttijden niet langer arbeid verricht dan 4 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en 7 uren per dag op andere dagen, met een maximum van 12 uren in een schoolweek;

  8. indien op een dag langer arbeid wordt verricht dan 4,5 uur wordt de arbeid afgewisseld met een pauze van ten minste een half uur aangesloten; en

  9. zowel voor, tijdens als na de arbeid deskundig wordt begeleid; en

  10. in de zomervakantie in ten minste twee weken aaneengesloten geen arbeid verricht.

Artikel 4. Afwijking eindtijd van arbeid bij een kind tot en met 6 jaar

Artikel 5. Repetities

Artikel 6. Intrekking oude beleidsregel met overgangsrecht

Artikel 7. Inwerkingtreding

Artikel 8. Citeertitel